Judith Zomerplaag trouwt op 14 mei 1879 met Joseph Wagenaar (geboren op 25 april 1859), diamantversteller. Mogelijk heeft hij ook gehandeld in diamanten, maar helemaal zeker is dit niet. Haar vader, Jacob Elias Zomerplaag, was diamantslijper.
Als Joseph in 1919 overlijdt (in Apeldoorn), staat Judith er alleen voor. Haar kinderen zijn allemaal het huis uit, het zijn er zeven.
Haar nicht Carla Kaplan – Gobitz heeft de volgende herinnering:
“Mijn oma, zo gaat het verhaal althans, had na het overlijden van mijn opa een aantal diamanten die ze zo af en toe kon verkopen. Zo had ze haar eigen inkomen. Verder werd ze financieel gesteund door een aantal van haar kinderen. Zo was er Jacob die in Straatsburg werkte, hij stuurde haar elke maand honderd Franse francs. Een andere zoon, Abraham, was naar Amerika vertrokken. Abraham stuurde haar elke maand vier dollar. Zo kon mijn oma vier gulden bijdragen aan het huishouden van tante Fietje (= Sophia Pront – Wagenaar).
Maar de jaren dertig waren blijkbaar ook voor hen moeilijk, de steun liep terug of viel helemaal stil. Daarom heeft ze een beroep gedaan op het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun. Zij kreeg van hen echter geen steun omdat haar schoonzoon Salomon al een vorm van steun (handelsgeld) had. Waar ze blijkbaar geen rekening mee hielden, was het feit dat het gezin het niet breed had. Mijn oom was lompenventer en had nauwelijks inkomen. Daarnaast had het gezin soms een huurschuld van twee weken of een rekening van zeven gulden bij bakker en kruidenier. Eventuele steun zou verder via hem moeten lopen.”