De zomerzon wandelt op een middag met me mee door het Oosterpark. Op een bankje zie ik drie jongens zitten. Ik weet hun namen: Koekebakker, Hoyer en Bavinck. Ik ken zelfs zo’n beetje hun toekomst. Hoyer: de politiek. Bavinck: mal. Koekebakker: kantoormeneer en schrijver. Ze zitten op dat bankje al vanaf 1971. In brons: Hans Bayens heeft dat zo gemaakt.
Ik zie ze zitten en sta even stil, zelfs de zomerzon stokt even. Dat klopt niet, denk ik. Dat zijn de Titaantjes, die kleine ‘reusjes’ uit 1915: beschreven door Nescio (die dan Koekebakker moet zijn). Maar die zaten niet op een bank:
‘Jongens waren we — maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. Heele zomernachten stonden we tegen ’t hek van ’t Oosterpark te leunen en honderd uit te boomen.’
Het is het melancholische verhaal van jongens die de wereld wel ’s even wilden tonen dat… nou ja, wat dan ook. Maar over hun bereikte toekomst moesten ze erkennen: ‘we zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we geworden’. Ik raak vol nostalgie. Naar die Titaantjes. Naar dat Titaantje dat ik zelf was. Toen Nescio niet meer honderd uit stond te boomen aan ’t hek van ‘t Oosterpark, werd hij een kantoormeneer, een directeur uiteindelijk. Hij schreef enkele befaamde verhalen, hij zwierf graag in de natuur en schreef ook daarover. Hij woonde in Oost.