Het riet staat zomaar dik te zijn
en voert de eenden met
weerspiegeling:
langzaam het water.
Op de oever van de middag,
onder de hoge tent van het hemelsblauw,
leeft beweging in sculptuur:
een zilverwitte wind van licht,
die golf wordt in mijn kijken.
Er komen herinneringen
aan woorden in me langs:
zie je, ik hou van je, en: ik
heb de witte waterlelie lief,
en: geboren uit zonne-gloren.
En ik weet dat ik nauw zichtbaar van
dit blikkerlichte, danseblije leven houd
zoals een dichter in het stille park
opeens gaat doen
omdat een beeld van taal en liefde
in hem kwam te klinken,
hoorbaar zwijgend in de zomerdag
(met referenties aan Marsman, Kloos, Van Eeden, Gorter).