In de Transvaalbuurt (een rode en Joodse buurt) kwam het voor de oorlog regelmatig tot vechtpartijen met de knokploeg van de NSB, de WA (weerbaarheidsafdeling). Op een avond liepen ze weer door de buurt, door de Retiefstraat. Ze wilden colporteren met hun blad: Volk en Vaderland. Ook nu kwam het weer tot een vechtpartij met een aantal buurtgenoten.
De ijlings toegestroomde politie van bureau Linnaeusstraat bracht een aantal buurtgenoten op. Onder hen de werkloze kleermaker Maxie Citroen, een arme drommel met een zieke vrouw, een hok vol kinderen en 13 gulden steun (inclusief 3 gulden huurtoeslag!).
Maxie woonde in de Retiefstraat op de derde etage, een woning voor gezinnen met veel kinderen. Op zolder had hij een naaimachine waar hij jassen keerde, broeken uitlegde of innam om daarmee zijn uitkering wat aan te vullen. Veel was het niet, zijn buurtgenoten waren net als hij getroffen door de Crisis en hadden nauwelijks iets uit te geven.
Toen hij op de bewuste avond vanuit zijn zolderraam een WA-man een oude vrouw klappen zag geven, aarzelde hij geen moment. Hij rende naar beneden en gaf de eerste de beste WA-man een enorme schop. Maxie was voor schlemiel geboren. Op het moment dat zijn trap tegen het meetkundig middelpunt van die fascist terecht kwam, keek een agent zijn kant op.
Hij werd opgepakt en opgesloten. Geen enkele WA-man bleek opgebracht, wel de ‘bolsjewieken’ van de buurt (groentemannen, kolenmannen, bouwvakkers enzovoort). De geprovoceerde Joden waren gestraft, de provocateurs gingen vrijuit.
Maxie kreeg een boete van 10 gulden. Met zijn uitkering kon hij dat nooit betalen. Gelukkig kreeg hij van de Handwerkersvriendenkring een lening, af te betalen met een kwartje per week. Een kwartje lijkt niet veel, maar in 1935 kon je daar bij bakker Verdooner twee broden voor kopen.
Uit: Violist in het Verzet, herinneringen van Maurice Ferares.