Ik was 8 of 9 jaar oud, toen ik van mijn ouders mijn eerste fiets kreeg. Zo’n fiets er tussen in, geen kinderfietsje meer, maar ook nog geen fiets voor grote jongens. Die eerste fiets, zwart was ie, vergrootte mijn speelmogelijkheden enorm. Niet alleen de Bredeweg was mijn speelterrein, maar de hele Watergraafsmeer. En daarbuiten zelfs.
Ik fietste naar Diemen ging daar de brug over de Weesper trekvaart over en fietste verder .
Naar het talud van de toen nog één sporige, buitengebruik zijnde ringlijn om Amsterdam. Het was spannend het talud op te klimmen en over de spoorbrug weer naar de andere kant van de Weesper trekvaart te lopen. Daar ontdekte ik een luik met een trap die toegang gaf tot een soort bunker onder de spoorbrug.
Van de overkant kon je zien, dat er twee open gaten in de betonnen onderbouw van de spoorbrug zaten. Met kloppend hart daalde ik de trap af naar de bunker, het was aardedonker. In de bunker was er rul zand, dat kon ik voelen. Door de twee gaten, die vlak boven de waterlijn zaten, kwam wat licht naar binnen. Te weinig om in de bunker iets te onderscheiden. De volgende keer dus een zaklantaarn of lucifers meenemen.
Ik deelde het geheim van de bunker met mijn broertje en met een vriendje. De volgende keer gingen we er met z’n drieën heen. We hadden een zaklantaarn en lucifers bij ons. Daardoor ontdekten we, dat er in de bunker op de betonnen muren namen waren geschreven. Ook ontdekten we een enkel getekend hart.
Voor ons stond toen vast, dat de bunker in de oorlog gebruikt moest zijn als plek om onder te duiken, je te verstoppen voor de Moffen. Toen we die conclusie getrokken hadden besloten we er niet meer terug te komen.