In de jaren vijftig hadden wij op de Bredeweg nog geen doucheruimte. Elke zaterdagmiddag kregen wij van mijn moeder een wasbeurt in een grote teil in de keuken. Wanneer je als eerste aan de beurt was, dan had je geluk: het water was nog warm en schoon.
Toen ik een jaar of zeven of acht oud was, werd ik te groot voor de teil. Vanaf toen ging ik elke week op donderdag met mijn broertje na het avondeten naar het badhuis aan de Fronemanstraat. Soms moesten we erg lang op onze beurt wachten. Wanneer je aan de beurt was zette de badmeester op de deur van je badhokje de klok op het tijdstip, dat je klaar zou moeten zijn. Ruim van te voren klopte hij al op je deur, dat je op moest schieten. Zo konden er meer mensen op een avond gebruik maken van het badhokje.
Op vrijdagmorgen ging ik iets vóór 07.00 uur weer naar de Fronemanstraat, nu naar het washuis om de was weg te brengen. Mijn ouders konden zich toen nog geen wasmachine veroorloven.
Op donderdagavond verzamelde mijn moeder de was, die ik de volgende morgen weg moest brengen. De was werd in een laken gedaan door de vier punten van het laken per twee bij elkaar te knopen. Het moest een stevig pakket zijn, want ik liet de volgende morgen de was van twee hoog van de trap rollen. Met mijn fiets, maar meestal met het onderstel van de kinderwagen van mijn jongste zusje bracht ik de was naar het washuis. In het washuis werd de was gewogen en kreeg ik een nummertje met daarop de tijd, dat de was klaar zou zijn.
Hoe vroeger ik er was, des te eerder kon mijn moeder de was komen drogen en mangelen. Het was altijd een hele strijd om me mijn beurt niet te laten afpakken door een van de vrouwen, die ook was kwamen brengen.
Tussen 09.00 en 10.00 uur ging mijn moeder met een koffer op het onderstel van het wandelwagentje van mijn zusje naar het washuis om de was te drogen en te mangelen. Dat duurde zo’n twee uur. Met het mangelen moesten de vrouwen elkaar helpen. Tijdens het mangelen kletsten de vrouwen heel wat af. Daardoor ontstonden er ook vriendschappen, die later van waarde bleken.
Vaak liet mijn moeder de was in de mangelruimte staan wanneer die klaar was. Ik haalde die dan op, nadat ik mijn middagboterham gegeten had.