Bij mijn eerste baas werkte ik de eerste periode binnen het systeem van het leerlingenwezen. Het salaris was er dan ook naar, niet zo hoog dus. Op zaterdag moest je toen ook nog werken, tot één uur. Mijn baas zat met handen en voeten gebonden aan het systeem, ook het salaris hoorde binnen dat systeem. Op een gegeven moment vroeg hij mij of ik zijn auto, hij had een Skoda, wilde schoonmaken. Voordien had een andere jongen dat gedaan, maar nu was ik de ‘jongste bediende’. Die andere jongen ging ook andere handelingen verrichten, handelingen waar ik nog niet aan toe was. Ik deed alleen het eenvoudige werk; schaven en schuren en zorgen voor de lijmkachels.
Mijn baas vroeg dus op een gegeven moment of ik zijn auto wilde schoonmaken. Ik moest het dan wel buiten werktijd doen. Hij had het mij ook wel binnen werktijd willen laten doen, maar hij hield zich aan de regels van het leerlingenstelsel. Ik wilde dat best wel, ik wilde altijd wel geld verdienen. De auto schoonmaken kostte mij ongeveer anderhalf uur. Ik kreeg voor het schoonmaken bijna een half weekloon, fl. 3,50. Ik verdiende toen fl 7,33. Zo liet hij zijn sociale gevoel zien.
Ik heb dat werk, inclusief het schoonmaken van de auto, gedaan tot de zaak werd opgeheven. Achteraf is dat misschien wel mijn geluk geweest, anders was ik er mogelijk wel blijven ‘hangen’.
Ik vond de meubels die daar werden gemaakt de mooiste die er bestonden. Maar mijn baas koos voor een andere richting. Wat daarbij ook een rol speelde, was dat ik wel inzag dat mijn salaris niet al te snel zou stijgen. Iemand die vijf jaar ouder was verdiende net vijf gulden meer dan ik.
Ik koos voor een andere richting, voor de ‘bouwerij’: het grovere timmerwerk.