Op een gegeven moment, ik was al getrouwd, ben ik aan het werk gegaan in Petten. Petten dat was en is van dat atoomgedoe. Ik had al van andere jongens gehoord die daar werkten. Die gingen dan vanuit Amsterdam samen met een auto naar het werk.
De chauffeur kreeg daarvoor een vergoeding, dat leverde een behoorlijk extraatje op.
Je kreeg per kilometer een paar centen uitbetaald.
Daar bij Petten gebeurde iets opvallends. Dat, zo bleek later, had te maken met mijn vader. Mijn vader was vlak na de oorlog communistisch georiënteerd. Hij was ook lid van de Communistische Partij van Nederland (CPN) geworden en we lazen thuis De Waarheid. Dat blijft je hele leven aan je hangen, dat is best heel gek. Maar wat gebeurde er daar nou, daar bij een soort van poort van het bouwterrein? Telkens als je bij die poort aankwam moest je daar stoppen en je toegangskaart laten zien. Eigenlijk was dat een kleine formaliteit. Maar ik had niet zo’n kaart gekregen. Elke dag weer moest ik me melden. Elke avond als we naar huis gingen, maakten ze mijn auto open en moest ik de kofferbak open doen. Ik vond dat maar een gelul, ik had ook geen idee waarom. De timmerman die elke dag met mij meereed, die ergerde zich er ook aan. Het kostte alleen maar tijd. Hij vroeg zich af: ‘Wat is dat toch voor gedonder Piet?’
Uiteindelijk ben ik er achter aan gegaan, en wat bleek? Het had allemaal te maken met de communistische sympathieën van mijn vader. Dat hij later PvdA’er is geworden, maakte toen nog geen indruk. Echt actief is hij trouwens nooit geweest in de CPN. Maar als er gestaakt werd in de haven, dan deed hij wel mee. Vanaf dat moment stond hij op een lijst en dat was er de oorzaak van dat ik telkens weer werd gecontroleerd.