Na mijn eerste baan wilde ik graag het grovere werk gaan doen. Mijn leraar van de Ambachtsschool op het Timorplein had ooit eens tegen mij gezegd: “Piet, een meubelmaker kan wel timmerman worden, maar andersom gaat niet”. Als je eenmaal het grove werk hebt gedaan, gaat het fijne werk niet meer. Toch ben ik niet gelijk in de bouwerij (in de bouw) gaan werken. Ik ben toen begonnen in een van die vele kleine doe-het-zelf zaakjes in de Indische Buurt. Eén van die kleinere bedrijfjes zat in de Niasstraat. Op nummer 21. Vroeger noemden we dat stukje Indische Buurt het Makassarplein. We noemden het altijd al zo, maar in werkelijkheid heeft dat plein nooit bestaan.
Ik denk dat ik een jaar of zestien was toen in de Niasstraat ging werken. Mijn nieuwe baas was mijnheer Wijnands. Ook hij was een prima baas, ook een sociale man, niet iemand die ‘de baas’ was of wilde zijn. Mogelijk heeft dat hem uiteindelijk de das om gedaan. Mijnheer Wijnands was een begrip in onze buurt. In onze ogen was hij een rijke man. Hij had namelijk een auto, een hele grote Amerikaan. Iedereen keek een beetje tegen hem op. Wijnands deed ook veel voor de buurt, zo reed hij elk jaar weer met Sinterklaas in zijn auto in de rondte. Zijn werkzame leven speelde zich af in de Indische Buurt. Hij woonde in de Gorontalostraat, om de hoek van de Niasstraat. Hoewel hij een goede baas was, heb ik op een gegeven moment toch een soort van conflict met de goede man gehad. Voor mij was het toen direct over. Later hebben we het allemaal kunnen uitpraten en ben ik zelfs opnieuw voor hem gaan werken.