Het Comité voor Volkstuinen is opgericht op 31 maart 1909. Het Comité heeft als doel ‘het gebruik van volkstuinen voor ingezetenen van Amsterdam te bevorderen’.
Zij wil dit doel verwezenlijken door het inrichten en verdelen van stukken grond ‘tot percelen tuingrond’. Deze stukken grond worden aan ingezetenen van Amsterdam verhuurd. Daarnaast wordt er voorlichting gegeven over wat tuinbouw nu precies inhoudt.
Een eerste stap!
De eerste stap is het inhuren van een stuk weiland in de Overamstelse Polder van bijna 4 ha. Dit voormalige weiland grenst aan de oostzijde van de Linnaeusstraat, naast de spoorlijn. Op 1 november van dit jaar (1909) zal de grond worden omgespit (‘zwart gemaakt worden’) en behoorlijk bemest. In het voorjaar van 1910 kan het dan dienst doen als tuingrond.
Als de grond eenmaal ‘gereed is’, wordt het gebied in stukken van tussen de 100 en 200 m2 verdeeld. Dat was althans de bedoeling. Het zou uiteindelijk voornamelijk gaan om kleinere percelen van rond de 100m². Er worden rechte lanen aangelegd die het complex doorkruisen.
Wat kost het?
De percelen werden voor zo rond de vier gulden per jaar verhuurd. In principe is elke huurder vrij in het eigen tuintje en kunnen die naar eigen inzicht bewerken. Zij kunnen er groente en bloemen voor eigen gebruik kweken. Wel is er de bepaling dat ongeveer 10% van de grond door bloemen en sierplanten bezet moest zijn.
En, in de woorden van het Comité: “Zij hebben het geheele jaar het vrije gebruik van den grond en kunnen er naar welgevallen genieten van de vrije natuur en van den tuinarbeid.” En: “Met de kinderen zullen er bloemen gezaaid en verzorgd kunnen worden. En wie in zijn tuintje een eenvoudig prieel of tentje wenscht te plaatsen, zal door het Comité daarin worden bijgestaan.”