Het ‘volkstuinwezen’
In 1959 wordt het 50-jarig jubileum van het Volkstuincomplex “Tuinwijck” gevierd. In een brochure wordt teruggekeken op het ontstaan en de ontwikkeling van Tuinwijck.
Zelf spreekt de schrijver (J.Post) over de ‘herdenking onzer tuingroep’. Hij schrijft dat de lezer moet bedenken dat het volkstuinwezen niet zomaar is ontstaan. Daar zat echt wel een gedachte achter. Een gedachte die is ontstaan en uitgegroeid vanuit de opvatting dat de sociale en economische toestand van ‘de kleine man’ dermate slecht was, dat er iets aan gedaan moest worden. Het is niet de behoefte aan ontspanning in de vrije natuur of zelfs maar liefde voor de natuur die een rol speelt. Het gaat, om in de woorden van een zekere Dr. Bruinwold Riedel te spreken om het volgende: ‘Tuingrondverhuring is een krachtig middel, om enerzijds de armoede te weren, en anderzijds het arbeidsvermogen en welstand van de werknemer, en daardoor zijn gevoel van eigenwaarde, verhogen’.
Natuurlijk zijn er meer factoren die een rol spelen bij het tot stand komen van ‘het volkstuinwezen’. Filantropie, armenzorg, bestrijden van maatschappelijke ellende en ‘verheffing der proletarische stand’, spelen allemaal direct of indirect een rol.
Het Nut
Het is vooral “De Maatschappij tot Nut van het Algemeen” die zich in deze kwestie verdienstelijk maakt. De volkstuingedachte heeft bij hen nog vooral het karakter van armenverzorging. De gedachte van een volkstuin in de zin van ontspanning komt vooral van de oprichters van “Het Comité van Volkstuinen”. De oprichters zijn: Prof.Mr. J.A. van Hamel . en Mr. Ferd. W.C.H. Oldewelt.
In 1909 kopen zij een stuk grond aan, gelegen aan de Linnaeusstraat, en roepen zij via de pers gegadigden op voor een tuin.