Met dankbaarheid
Net komen er twee juffrouwen die een keus willen maken binnen, 't is of de wachtenden het weten. Ze blaffen frenetisch (= als een waanzinnige), springen op tegen de hekken, wringen hun poten tussen de tralies, springen op smalle, schuine richels. Ze bieden zich in ere, want in verlangen. En de juffrouwen kiezen een aardig bastaardje, dat het lichaam heeft van een langharige das en het pikante kopje van een schippertje. De helper doet hem een leren lus om den hals. Reeds is hij zijn hok uit. Het intermezzo is afgelopen. Het hondje trippelt zijn toekomst binnen. O, onpeilbaar lot, zelfs als het zich met een straatterriertje bezighoudt, dat door twee juffertjes verlost wordt uit de neutraliteit van het leedloze leven tussen de cementen muren van een hok en met eten en drinken opzijn tijd. De honden en katten van Amsterdam zijn het Asyl en zijn directeur en bestuurders veel dank verschuldigd omdat het bestaat, omdat het een laatste toevluchtsoord is, waar moe gejaagden en hongerigen tot rust kunnen komen en opgekweekt worden ter reclassering.
Hier rust….
Asyl en asylrecht! Vuurtorens in den nacht van het leven. Maar het is ook een uitstekende plaats voor de schrijver om er dikwijls rond te kijken. In ieder hok ligt een verhaaltje op hem te wachten. Zelfs niet alleen in ieder hok. Ook in de aarde. Hier en daar is er een bordje in den bodem van de perken gestoken. Ik lees allerlei intieme namen, met mensengevoel beladen: Dikkie, Mimi, Black. En daarginds: „hier ligt onze brave Roland". Zoo eindigen idylles! In dit laatste bordje klinkt misschien een bescheiden heldendicht uit. Misschien? Misschien is het wachtwoord van het asyl. Ik zie het in de ogen van de honden en de katten; het waart door mijn verbeelding. Een ochtend doorgebracht in 't Asyl voor Noodlijdende dieren aan den Polderweg is niet verloren.