De frisse, ruime kennels van het Asyl zijn wel geschikt om me aan de kattensfeer te ontrukken. Het is me of ik in een lagere school ben. „Meester, meester, meester! Meester dit en meester dat." Allen willen persoonlijk de aandacht trekken. Allen heffen de gevouwen ellebogen op, om een beurt te krijgen en te laten zien, dat ze het weten. Voordat ik binnenkwam, stilte. Nu een oorverdovend gebas. Er zijn deftige honden, pensionnaires, wier eigenaars voor korten tijd op reis zijn, ook wel eens jonge dames op wie men extra letten moet. En dan de vondelingen, de verworpenen, de zwervers, die bij een nachtelijke politierazzia aan het “rosse leven" van de straat ontnomen zijn, en voor wie het Asyl dus Veenhuizen is. Ik verbeeld het me niet. Zij die het grootste ongeluk achter zich hebben, de beproefden, zijn het sympathiekst.
Bij de meeste “pensionnaires" niets dan kwaadaardigheid, omdat ik hun meester niet ben. Een Airedale terriër zou me wel kunnen vermoorden, een jonge bouvier me de benen afbijten, een Duitse pincher wordt natuurlijk door mijn halsslagader gelokt Ze zijn mooi, maar niet menselijk.
De meeste Asylhonden zijn echter de smekelingen. Ik merk er net als bij ons, het heimwee naar het andere, het onverwachte. Arme dieren, die hun eigen geluk niet kennen: Zij hebben rust. Een halve Sint-Bernardshond kijkt me heel lang aan, maar wanneer zijn blik niet genoeg blijkt, heft hij den kop en bast laag, lang en dringend. Een mollig zwart hondje zonder naam, zo’n “puppy" van de straat, kwispelt en kronkelt met heel zijn lijfje en is hinderlijk bezeten door den wil om vertroeteld te worden. Zijn kleine onhandige pootjes wringt het tussen de tralies om maar bij den nieuwe meneer te kunnen zijn. Ben ik sentimenteel als ik denk, dat hier dierenlevens hongerig zijn om in te halen wat ze gemist hebben? Ik geloof niet, dat het gevoelsleven van honden zooveel verschilt van dat van mensen. Nog meer dan wij razen ze heen en weer tussen liefde en egoïsme.