Laten we naar de katten gaan. “Hij is zoo lekker niet," zei me eens een oud vrouwtje over haar dito echtgenootje. En zo vertelt me de opzichter van het Asyl, dat je nog beter met kwade honden, dan met kwade katten kunt omgaan. En in zijn geloof herken ik dat van Jean Jacques Rousseau in de mens. Rousseau geloofde namelijk dat de mens “naturellement bon", van nature goed is. Dat meent de opzichter van het asyl, die jarenlange ervaring heeft, ook van den hond. „Wanneer we de kwaadaardigste honden moeten gaan ophalen, kunnen we ze eventjes goedig stemmen, met een vriendelijk woord op de goede plaats. En van dat ogenblikje van verleiding, dat het dier het teder pand zijner ziel ontbloot heeft, profiteren we en nemen hem te pakken.
Maar dat geldt niet voor de kat. De boze kat is niet te vertederen, niet door woorden en verleidingen. Vatbaar, steeds op haar hoede. Mac Dougall als dierpsycholoog zou waarschijnlijk zeggen, dat bij zulke katten de “tender emotion" niet zeer groot is. Bovendien is hun beet gevaarlijker dan die van den hond. Ze happen niet en laten los, maar bijten door. Eens beet zulk een duivelse kat den opzichter in den vinger en aan dien vinger moest het dol geworden dier afgemaakt worden. Het liet niet meer los, alsof die vinger de tepel was waaraan het zijn woede bevredigen moest, als eens zijn honger aan de moederborst. Ik voel me schuldig tegenover het kattengeslacht. Zou het fair zijn om de mensen te belichamen in Blauwbaard, Nero of Caligula?