De kamers
De meeste van de patiënten deelden een kamer met drie andere patiënten. Sommige patiënten hadden een eigen kamer. Dat was, als je het vergelijkt met het oude Elisabeth-Gesticht een hele vooruitgang. De ‘lage klasse patiënten’ sliepen toen met twaalf mensen op een kamer. De afdeling waar ik werkte, was overigens een gemengde afdeling. Mannen en vrouwen zaten overdag gewoon door elkaar. Ze hadden wel aparte slaapzalen. In principe bleven de mensen niet in bed. We haalden ze er ’s morgens allemaal uit. Dat was wel een heleboel gescharrel om alles bij en uit elkaar te houden. De mensen raakten van alles kwijt. Spullen werden niet goed opgeborgen of ze trokken iets van een ander aan.
Ik denk dat er in totaal ongeveer 120 mensen in het huis waren, verdeeld over drie verdiepingen. De mensen kwamen nooit buiten, dat kon niet. De gedachte dat het vroeger allemaal veel beter was, klopt gewoon niet. Je zou hooguit kunnen zeggen dat het nu slechter is!
Het eten
Het eten van de mensen was in mijn herinnering best redelijk. Het personeel, als ze mee aten, kreeg hetzelfde voorgeschoteld. Je moest er trouwens wel voor betalen. Wat het kostte, weet ik meer zo precies. Ik denk dat het zo rond de twee à drie gulden was. De warme maaltijd werd in de middag opgediend. ’s Avonds kregen de patiënten brood. Ik woonde toen nog in de Plantage Badlaan. Als ik in het huis at, hoefde ik ’s avonds niet meer te koken.
De patiënten waar ik mee werkte, de zwaarder dementerenden, heb ik nooit horen klagen. Ze zeiden sowieso niet zo veel, aan de reacties kon je wel merken dat ze blij waren dat ze werden geholpen. Veel besef van de wereld om hen heen hadden ze niet meer, wat best triest is eigenlijk.