Toen de oorlog eenmaal was afgelopen, ben ik teruggegaan naar Amsterdam. Dat ging wel heel speciaal, met een politieauto. Die moest namelijk kaalgeschoren hoertjes naar Amsterdam brengen en ik mocht meerijden. Er gingen trouwens meer onderduikers mee in die auto.
Ik heb mezelf in Betondorp (in de Watergraafsmeer) laten afzetten want daar hadden mijn schoonouders gewoond. Ik wist dat er ook kennissen van hen woonden, waarvan ik wist dat die spullen van hen in bewaring hadden. Nou, die vonden het niet zo leuk dat ik terugkwam. Ze hadden heel veel spullen van mijn schoonfamilie in huis. Zo stond er bijvoorbeeld de piano van Jules, mijn man. Ik kreeg die niet terug want daar had Loes, hun dochter, les op. Mijn schoonvader zou gezegd hebben dat als hun zoon niet zou terugkeren, zij de piano ook niet terug hoefden.
Verder waren er een heleboel sieraden waarvan ik, denk ik, ongeveer de helft heb teruggehad. Er hing ook een groot schilderij aan de muur, een echt schilderij met de titel: “Gezicht op Nigtevecht”. Dat was nou echt een heel mooi ding. Ook het schilderij kreeg ik niet terug want, ‘het hing er zo mooi’. Dat schilderij was echter bedoeld voor mijn man en mij.
Een poosje later ben ik er nog eens geweest. Ik was een boek kwijt en dat zag ik toen bij hun in de boekenkast staan. Hoewel de naam van Jules in het boek stond, kreeg ik het toch niet.
Terug naar Amsterdam
Zo stond er bijvoorbeeld de piano van Jules, mijn man. Ik kreeg die niet terug want daar had Loes, hun dochter, les op.
853 keer bekeken