Mijn schoonouders, de ouders van mijn eerste man, hebben heel veel spullen laten onderduiken. Nadat ik met Jules (Jechiël) was getrouwd, zei mijn schoonvader: ‘Jullie zijn nou getrouwd, nu moet jij ook weten waar alles is’. Ik moest het wel goed onthouden, want we konden het natuurlijk niet opschrijven. Mijn schoonvader had nogal wat geld. Behalve dat hij op de diamantslijperij werkte, ‘liep hij ook op de beurs’. Hij had bij de Incassobank in Amsterdam, bij het filiaal op de hoek van de Ringdijk en de Middenweg, een kluis. Daar zat onder andere zilver in, tafelzilver, 72-delig en voor 130.000 gulden aan staatsschuld papieren.
Na de oorlog ben ik naar de Incassobank gegaan, ik was de enige erfgenaam. De hele familie was weg, was niet meer uit de oorlog teruggekomen. Ondanks dat ik de papieren had waarmee ik kon aantonen dat ik de erfgenaam was, kreeg ik te horen dat de Duitsers de kluis hadden gelicht. Dat kreeg ik bij die bank te horen. Maar dat is helemaal niet waar, het is allemaal verdeeld door de medewerkers van de bank die daar werkten.
Mijn zoons zijn er nog achteraan gegaan, zelfs tot in Berlijn aan toe. Ook de Commissie Kordes is daar nog bij betrokken geweest. Ik heb er nooit enige rooie cent van terug gezien.
Het enige wat ik ooit nog heb gekregen is 1045 gulden aan ‘Wiedergutmachung’. Dat is alles, verder heb ik nu een oorlogspensioen.