Wij woonden op nummer 54 van de Transvaalkade. Op nummer 51 woonde de familie Pront, zij waren gemengd gehuwd. Na de oorlog heb ik van hen een schemerlamp gekregen die uit mijn ouderlijk huis kwam. Ik heb hem nog steeds hier in huis staan. In de oorlog stond hij ben hen in huis. Dat was de schemerlamp van mijn moeder. Ik kreeg van hen ook nog een paar wollen dekens terug.
Bij ons in de woning had ik boven op zolder een plank losgemaakt. Daar heb ik een heleboel spul onder gelegd, verstopt (voor als de oorlog was afgelopen). Na de oorlog ben ik naar de woning teruggegaan, ik wilde die spullen eigenlijk wel terug hebben. Toen, zo kort na de oorlog, dacht ik nog, ik kan toch moeilijk zomaar bij die mensen aanbellen, dat kan ik niet doen. Ik ben toen naar het politiebureau in de Linnaeusstraat gegaan.
Ik kwam daar binnen. De agent zei: ‘Mevrouw Roselaar, wat is het ontzettend leuk dat u de oorlog overleefd heeft’. Ik vertelde hem mijn verhaal en van mijn verborgen spullen. En dat ik die graag terug wilde hebben.
Er zijn toen een agent en een stagiair met mij meegelopen, met een paar koffers. De agent belde aan en zei tegen de mevrouw die opendeed: ‘Mevrouw heeft hier in de oorlog spullen verborgen en ze wou kijken of die er nog zijn’. Die mevrouw reageerde tegen mij van dat het niet nodig was om daarmee naar de politie te gaan. Maar ja, ik wist niet wie er woonde. Wat ik wel wist, was dat er nadat ik in de onderduik was gegaan een familie van allemaal NSB’ers heeft gewoond die veel van onze spullen had meegenomen.
Lees hoe het afliep in: Op zoek naar mijn en onze spullen.