Toen ik na de oorlog op zoek ging naar de verborgen spullen, ging ik eerst terug naar de ouderlijke woning (zie: Terug, na de oorlog). Ik mocht op de zolder kijken of de door mij verborgens spullen er nog waren. Toen ik de trap naar de zolder opliep, zag ik naast de trap de vaste wastafel die mijn vader er nog had ingemaakt.
Ik ging het kamertje in en daar hing nog het oude boekenkastje. Dat kastje was van mij geweest, dat hing er dus nog. Ik mocht het wel van de mevrouw hebben die er nu woonde, maar dat hoefde toch niet voor mij. Op de grond heb ik toen de plank losgemaakt, ik moest wel even goed kijken waar die zat.
Daar lagen nog al mijn verborgen spullen, allemaal in kleine pakjes. Ik vond mijn oude babypop terug, hij bestaat nog steeds.
‘Goh, wat leuk’, zegt die mevrouw. ‘Aan de ander kant van de kamer hebben we onder de vloer een schuilplek gemaakt voor Bobby Smalhout. Die heeft daar gelegen als er iets stond te gebeuren.’
Daarna zijn we naar beneden gegaan. Beneden aangekomen stond er een buurvrouw (van de andere kant), ik weet helaas haar naam niet meer. Zij had een opgerolde japon van mijn moeder. ‘Die heeft uw moeder aan mij gegeven’, zei ze. Die japon had ik zelf voor mijn moeder gemaakt.
Toen ik thuis de japon uitvouwde, zat er een grote camee op. De camee van mijn moeder, met een gouden rand er omheen. Mijn moeder had die in de japon gewikkeld en zo aan de buurvrouw gegeven. Die buurvrouw heeft de japon ongezien in de kast gelegd en er nooit naar gekeken. Ik ben direct een grote bos bloemen voor haar gaan kopen.
Deze mensen hebben in ieder geval deze spullen voor mij bewaard. Veel heb ik echter niet meer teruggezien of gekregen. Lees bijvoorbeeld: De spullen van mijn schoonouders.