Toen de oorlog uitbrak was ik negentien jaar oud. Ik heb het, net als vele anderen, aan zien komen. We hadden Duitse vluchtelingen in huis. Dat kwam zo. Bij mijn grootouders woonde aanvankelijk een jonge man. Zijn naam was Erwin, maar de achternaam ben ik vergeten. Van lieverlee kwamen toen ook zijn broers, zijn zusters en andere familie naar Nederland. We hebben er toen allemaal een paar in huis gehad. Bij het uitbreken van de oorlog zijn ze hem allemaal ‘gesmeerd’ naar Amerika. Zij hadden wel gevraagd of wij met hen meewilden, maar daar hadden wij helemaal het geld niet voor. Of zij het gehaald hebben, weet ik niet. Ik heb nooit meer wat van ze gehoord.
Door de komst van de Duitse vluchtelingen wisten we echt allemaal wat er zich in Duitsland afspeelde. Ik weet nog dat mijn vader zei: ‘Hitler zal de oorlog wel verliezen, maar wij verliezen hem ook, want het duurt allemaal te lang’. Hij zei dat toen de oorlog nog niet eens zo heel lang bezig was.
Dat het echt fout ging merkte ik bij de eerste grote razzia op 25 februari 1941. Dat was in de oude Jodenbuurt. Daar werd toen ook mijn zwager opgepakt (lees ook het verhaal: Het huwelijk van Sientje). Wat volgde was de Februaristaking. Mijn atelier, met alle meisjes die daar werkten, heeft ook meegedaan aan deze staking. Zij zijn allemaal naar buiten gegaan en hebben op straat gestaan. Na de staking van 1941 kwam de ene na de andere maatregel. In mijn herinnering zag je plotseling overal bordjes verschijnen met: “Verboden voor Joden”. Het gebeurde verder allemaal geleidelijk, heel langzaam eigenlijk.