In augustus 1926 zijn verhuisd naar de Transvaalkade, nummer 54. De woningen waren gelijk aan die van het Transvaalplein. De woning bestond uit een kamer-en-suite met een zijkamertje, een keuken en een WC. Wij woonden op één hoog. Je kwam de trap op, bovenaan liep het in een bocht, vlak daarnaast had je de WC en daarnaast had je ook een deur naar de keuken. We hadden ook een veranda, die zat aan de achterkant.
Op de eerste verdieping had je ook een zijkamertje. Aan de voorkant van het huis zat (en zit) een erker. De kamer-en-suite was ongeveer vier bij vier en een halve meter. In de achterkamer stonden vier rieten stoelen en een tafel. Wij hadden trouwens net zulke stoelen als op de foto die in het boek van Ab Caransa staan (blz. 63).
Aan de muur hing een kastje, dat werd het sigarenkastje van vader genoemd. Mijn vader rookte sigaren. Overigens zaten er niet alleen sigaren in dat kastje.
In de voorkamer stond een tafel met vier stoelen die bekleed waren met pluche. Verder stonden er twee grote armstoelen. Zulke armstoelen stonden er trouwens ook in de achterkamer. Er lag ook een kleed op de grond. Naast de genoemde meubels hadden we ook nog een soort dressoir, een klein kastje met een opzet. Er zat geen spiegel in.
Net als de woningen op het Transvaalplein hadden wij een bovenverdieping. Dat zij ook een bovenverdieping hadden, weet tik omdat ik wel eens bij mensen thuiskwam, die op het pleintje woonden. Ik ben nog bij de moeder van Carry Nol-Vaz Diaz geweest. Voor die moeder heb ik nog eens een jurk gemaakt. Carry is in de oorlog getrouwd met Jozef Nol. Beiden hebben de oorlog overleefd en zijn na de oorlog geëmigreerd naar israël.