Na de razzia’s, als de bewoners waren weggehaald, werden hun woningen verzegeld. Later werden de huizen van deze bewoners dan leeggehaald door de firma Puls. Daarna kwamen er nieuwe mensen in de leeggekomen woningen. Waren het aanvankelijk bewoners uit Amsterdam-Zuid, later (toen ook deze mensen waren weggehaald) kwamen ze ook van buiten Amsterdam. De nieuwe bewoners hadden soms nauwelijks de tijd om zich te settelen, voor je het wist, kwam er alweer een razzia.
Eén keer moest mijn moeder alleen mee met de overvalwagen. Zij gaf de sleutels aan de buurvrouw, mevrouw Papegaaij, met het verzoek of ze goed voor haar kinderen wilde zorgen. Mevrouw Papegaaij heeft goed voor mij gezorgd, niet wetende dat zij later mijn schoonmoeder zou worden. Ik heb ’s avonds bij hen in huis geslapen en werd tussen mijn latere man en zwager ingelegd. Maar ook toen kwam mijn moeder, na het nodige te hebben meegemaakt, weer thuis.
Intussen verloren we successievelijk onze vertrouwde omgeving. De klas werd steeds kleiner. De meesters en juffen werden keer op keer vervangen door anderen. Familie, vrienden en vriendinnetjes verdwenen. Ook wij waren klaar om weggehaald te worden, maar telkens kwamen we weer terug.
Ergens aan het einde van 1943 vond mijn vader dat het genoeg geweest. Hij vond dat wij weg moesten uit Amsterdam. Het werd allemaal te gevaarlijk voor ons.
Lees ook: Als hongerevacué naar Sneek.