Als er bij ons in de buurt een razzia was geweest, stuurde mijn moeder mij er altijd opuit om te kijken wie er nog wel en wie er niet meer waren. Daar heb ik tot op de dag van vandaag erg veel last van. Achteraf gebleken, is dat niet goed geweest, maar zo leefde mijn moeder nu eenmaal met mij.
Na de razzia waarbij zowel mijn oom, als mijn tante en mijn nichtje waren opgepakt, stuurde mijn moeder mij naar de winkel van oom Barend. Wij waren bij dezelfde razzia opgepakt, maar al snel weer vrijgelaten. (lees ook: Mijn broertje wordt geboren).
Toen ik bij de winkel de Ingogostraat aankwam, keek ik bij ze naar binnen. De winkel van mijn oom zat op de hoek (van de Transvaalstraat), ernaast zat de huiskamer. De zaak was dicht. Toen ik bij het woongedeelte naar binnen keek, zag ik op de tafel een mandje met aardappelen staan met een mesje er nog in. Verder zag ik een pannetje met een paar aardappeltjes erin.
Daar heb ik tot lang na mijn trouwen aan moeten denken. Dat beeld is mij altijd bijgebleven, want het was net een stilleven. Achteraf is het leven ook stilgezet. Een symbolisch stilleven, kinderlijk in mijn onderbewustzijn.
Mijn oom Barend is op 31 januari 1943 in Seibersdorf vermoord. Mijn tante en mijn nichtje, Tante Sara en nichtje Jettie, zijn op 10 september 1942 in Auschwitz vermoord.