Toen we in 1937 naar het Javaplantsoen waren verhuisd (na ook nog in de Javastraat en in Hilversum te hebben gewoond), heb ik meerdere Joodse begrafenissen gezien, grote en kleine. We hadden ‘directe smoel’ op deel twee en drie van de begraafplaats.
Voorop liepen altijd de dragers met de kist, daarachter liepen de mensen, de familie. Echt grote groepen waren het nooit. Voor de oorlog waren er trouwens al niet veel begrafenissen meer. Dat kwam ook omdat veel Joden het langzamerhand wat beter kregen. Zij leefden in een iets betere welstand. Veel Joden waren vanuit de oude Jodenbuurt verhuisd naar Amsterdam Zuid of naar de Transvaalbuurt. Deze begraafplaats bij Zeeburg was toch vooral een begraafplaats voor de armen. De wat beter gesitueerde Joden gingen voor een begrafenis naar Muiderberg of naar Diemen. Wat ook meespeelde is dat de begraafplaats praktisch vol was. De enkele begrafenis die er nog was, moet haast wel van ‘een mesjoggene’ zijn geweest.
Echt veel heb ik er niet gezien, hoewel ik toch vaak in de buurt bivakkeerde als jonge jongen.
De begrafenissen die ik heb gezien, waren altijd lopend. De grond van het noordelijke deel was trouwens ook veel te zacht voor paarden en rijtuigen. Het was een groot veengebied. Je kon aan de mensen wel zien dat ze door zachte bodem moesten lopen.
Als je trouwens over de Zeeburgerdijk naar de hoofdingang liep, kon je voor de ingang een soort van uitbouw van de begraafplaats zien. Die uitbouw lag aan de andere kant van de sloot. Mogelijk was daar een graf uitgezakt, het was afgebakend met een soort schutting op palen, in de sloot met een oppervlakte van ongeveer anderhalve vierkante meter).