Van bewoners die op de Kramatweg woonden, heb ik een bijzonder verhaal gehoord. In deze straat woonde, al voor de oorlog, een wat wij later een zogenaamde “Rijksduitser” noemden. Ik kende hem nog van voor de oorlog, hij was loodgieter. Het verhaal speelt in de periode ergens tussen 1943 en 1944. Hij zou op het middengedeelte van de Joodse begraafplaats een koe hebben gehad. Die koe liet hij daar grazen. Hij moet, met andere woorden, de sleutels hebben gehad van de hekken, waar volgens mij later ook het Hekkepoortje is gebouwd.
Die koe is door de buurtbewoners gezamenlijk gestolen en illegaal geslacht en onder de deelnemende bewoners verdeeld. Mijn stiefvader heeft in dit verhaal ook zijn aandeel geleverd.
Ik heb zelf niet kunnen deelnemen aan ‘deze actie’. Ik was namelijk op 28 of 29 mei 1942 op gewelddadige wijze op mijn werk opgepakt en op transport gesteld richting Duitsland. Ik liep in die tijd, al was ik dan al achttien jaar oud, nog in een korte broek. Deze actie van de Duitsers was nog een nasleep van de Februaristaking van 1941. De staking die was georganiseerd ten behoeve van mijn Joodse vrienden. Ik werd als ‘zijnde medeplichtig’ opgepakt. Mijn oudere collega’s Gerard en Bertus zijn toen met veel geweld van twee trappen geslagen. Ik stond er samen, met twee of drie anderen, verstijfd van schrik bij te kijken.
Ik kwam pas na het einde van de oorlog in 1945 terug uit mijn gedwongen verblijf als dwangarbeider in Duitsland. Ik was tewerkgesteld bij I.G. Farben in Bitterfeld (na de oorlog lag deze plaats in de DDR/Oost-Duitsland).
Ik ben gered door mijn ‘geadopteerde’ Duitse naam van mijn stiefvader (Wickel). Mijn echte naam was een puur Pools-Joodse naam. Zonder de naam van mijn stiefvader had ik de oorlog waarschijnlijk niet overleefd.