Na de bevrijding kwam ik terug in een buurt die ik nog maar moeilijk herkende. Het was een grote sociale leegte waarin ik, maar ook anderen, terugkeerden. Het was allemaal zo vreemd geworden, ons huis was ook een vreemd huis geworden. Misschien dat ik daarom op de Grote Vaart wilde. Maar mijn ouders zagen het niet zitten dat ik als ketelbinkie aan de slag zou gaan. Vandaar dat ik het vak van kleermaker ging leren.
Het was ook een onwezenlijk iets, ik was best lang van huis geweest, ik had dingen meegemaakt die je als gewoon, normaal kind niet zou (moeten) meemaken. Ook mijn ouders hadden in die vijf jaren het nodige mee- en doorgemaakt, maar toch weer op een andere manier. Als kind beleef je dingen nu eenmaal anders.
Militaire dienst was ook weer een andere belevenis. Na mijn diensttijd ben ik niet teruggegaan naar de kleermakerij. Ik heb nog een tijd in de metaal gewerkt en werkte daar in ploegendienst. Elk uurtje vrij dat ik had, heb ik gestudeerd. Dat was lang niet makkelijk, ik was inmiddels ook getrouwd. We woonden in de Pretoriusstraat, op een halve woning. Uiteindelijk zijn we teruggegaan naar de Schalk Burgerstraat. We zijn niet alleen vanwege de grotere woning verhuisd, het was ook een soort heimwee. Het was de straat van onze jeugd, de straat waar we een hoop hadden meegemaakt. In die straat voel ik het verleden, het verleden lijkt hier wel tastbaar.
Terug in de Schalk Burgerstraat had ik ook een andere baan. Ik werkte bij een bank. Daar besefte ik dat ik een opleiding miste. Ik ben naar de avondschool gegaan en heb het uiteindelijk tot chef administratie van een bedrijfsvereniging gebracht.