Wij woonden in de Schalk Burgerstraat op nummer 23 twee hoog. De ingang zat direct links van het poortje naar de Colensostraat. Onze slaapkamers waren boven dat poortje. Het was een gehorige en koude woning. Als er mensen door de poort liepen hoorde je al de geluiden, alsof het allemaal direct naar boven kwam. Toen de razzia’s begonnen en er mensen uit de Colensostraat werden gehaald en naar het Krugerplein werden gebracht, dan hoorde je alles. Dan hoorde je de stemmen van de angstige mensen en het geroep van: ‘dag, dag’. Ik weet nog van een gezin in de Colensostraat, het gezin van de familie Mok. Dat was een grote familie, ook met inwonende kinderen, jong en oud. Zij werden midden in de nacht weggehaald. De kinderen huilden allemaal, je hoorde de stemmen van je buren en de buurkinderen. Dat waren nare dingen, nare ervaringen.
In onze woning hadden we in een beetje verloren hoek een bergkast met een klein raampje (je kan het raampje nu nog steeds zien zitten, ik weet niet of er nog een bergkast zit). In die kast hebben we op en gegeven moment een luik in de bodem gemaakt, want onder die kast zat een loze ruimte. We zouden het misschien kunnen gebruiken als schuilplaats, dat dachten we althans. Omdat ik de kleinste was, mocht ik door dat luik. Ik kreeg een touw om mijn middel en liet mij naar beneden zakken. Er bleek ook nog een geïmproviseerde trap te staan. Misschien hadden bouwvakkers die achter gelaten. Via dat luik kon je niet alleen helemaal naar beneden, die loze ruimte liep ook helemaal over de poort heen. De ruimte was ongeveer 50 à 60 centimeter breed, veel meer zal het niet zijn geweest.