Zowel mijn ouders als de ouders van Greetje waren gemengd gehuwd. Vanwege het gemengde huwelijk hoefde (mocht) ik niet naar een joodse school in 1941. Wij droegen ook geen Davidsster. Maar dat gaf aanleiding tot vervelende situaties.
Als ik bijvoorbeeld boodschappen ging doen, hing het er maar net vanaf waar je kwam. In de oorlog werd op een gegeven moment de distributie ingevoerd. Je moest met de bonnen van de distributie naar de winkel. Kwam je in een winkel waar je volgens de regels mocht komen (voor niet-Joden, wij werden volgens de regels als niet-Joods gezien) dan werd je vaak toch nog geweigerd. Ze zeiden dan gewoon: ājij bent een Jood, ga jij maar naar een winkel alleen voor Jodenā, terwijl ze je wel moesten bedienen. Ging je echter naar een winkel uitsluitend voor Joden, dan kreeg je daar te horen: āNee, dat mag niet, we mogen niet aan jou verkopen, je moet daar en daar wezenā. Het was altijd vechten om je boodschappen te krijgen.
Zie ook de verhalen: Politiek van uitsluiting en Distributie van groente en aardappelen.
Ik zal je nog eens een voorbeeld geven. In 1942 zat mijn vader in het werkkamp Diever. In die tijd had je ook tabakskaarten. Daarmee kon je bij de sigarenboer sigaretten of sigaren kopen. Je moest dan wel in de rij staan, er waren meer liefhebbers. Ik ging voor mijn vader naar de tabakswinkel van De Jong, op de hoek van de Transvaalkade en de Schalk Burgerstraat. Ik sta dus in die rij en als ik aan de beurt ben, laat ik de tabakskaart en de tabaksbon zien (voor een paar sigaren). Hij wilde mij niets geven omdat ik Joods zou zijn! Hoe ik voor elkaar heb gekregen weet ik niet meer, maar ik heb mijn sigaren wel gekregen!