Als je vanaf de Transvaalkade komt en je kijkt naar de even kant, dan had je eerst de tabakswinkel van De Jong (zie het verhaal: Gemengd gehuwd). De Jong verkocht regelmatig spullen ‘van onder de toonbank’. Die ruilde hij dan voor eten. Toen de schaarste groter en merkbaar werd, bleek dat hij toch nog een achtergehouden voorraadje te hebben.
De nieuwkomers, die na 1942 – 1943 in de straat kwamen wonen, leefden hun eigen leven. Wat er verder in de straat gebeurde, mensen die werden weggehaald of huizen die werden leeggehaald, het interesseerde hen niet echt (lees ook: Weg saamhorigheid).
Verder had je daar een vrouw, dat was een kraamverzorgster, die had niet echt een winkel, maar ze zat wel direct naast de tabakswinkel.
Loop je in de richting van het poortje van de Kraaipanstraat dan krijg je de melkslijterij van Roozendaal. Deze melkboer was geen joodse man. Hij had drie dochters en een schoonzoon (dat was een echte boef). Voor de winkel stond vaak een hele lange fiets. Tussen het stuur en het zadel zat een soort van ombouwtje met daartussen twee kastjes waarin kaas en boter in zat. Er was ook een melkbus, die zat ik het midden. Met een literschep werd daar de melk uitgehaald. Zomers en winters gingen ze op die fiets naar de klanten. Meestal was dat één van de dochters. Ook in de oorlog reden ze nog met die fiets. Ze gingen alleen naar vaste klanten, ze gingen niet uit venten.
De melkslijterij was trouwens maar een klein winkeltje, met een toonbank van hooguit twee of drie meter. Het gezin woonde achter de winkel.
Tijdens de oorlogsjaren hebben zij zich slecht gedragen. Naar ons oordeel was het gewoon tuig, schorem.