De winter van 1944-45 was een periode van tekorten. Er was aan van alles gebrek. Met name het gebrek aan voedsel was een groot probleem. De verhalen over suikerbieten en bloembollen kloppen allemaal. Wij hebben die thuis ook gegeten. Hoe mijn moeder aan suikerbieten is gekomen weet ik eigenlijk niet. Ik weet niet of die gewoon te koop waren. Ik geloof nooit dat ze op een zwarte markt is geweest om suikerbieten of bloembollen te kopen. Mijn vader heeft wel eens zwart aardappelen gekocht. De schillen van de aardappels werden overigens niet weggegooid, die werden later gebruikt.
Dat ik de pan toen wel eens heb uitgelikt, dat weet ik nog wel. Of wij ook regelmatig naar de gaarkeuken gingen, weet ik niet meer. Ik weet overigens ook niet waar die dan gezeten zou moeten hebben. Ik meen me iets te herinnen van de Polderweg en vaag iets van grote gamellen. In ieder geval zat er geen gaarkeuken bij ons dicht in de buurt. Mijn vader heeft wel een enkele keer pap gekregen, maar waarom en hoe zou ik echt niet meer weten.
In die periode zat ik trouwens ook nog op de middelbare school. Met school gingen wij eens in de zoveel tijd naar de Westerstraat. Daar kregen we dan erwtensoep. Je probeerde dan altijd maar een beetje aan het eind van de rij te gaan staan. Je hoopte het onderste uit de pan te krijgen, dat was wat dikker.
Maar de komst van het Zweedse Wittebrood aan het eind, februari 1945, van de oorlog was het daardoor een groot feest! Het brood is niet uit de vliegtuigen gedropt. Een misverstand dat een hardnekkige leven leidt. Het brood werd gebakken van meel dat via Delfzijl was aangevoerd (wel door Zweedse schepen). Dit wittebrood wordt verward met de voedseldroppings in april 1945.