De Calmeyer-procedure
In 1942 ben ik begonnen met de procedure ter verkrijging van de zogenaamde Calmeyer-stempel. Die stempel kon je krijgen als je kon aantonen dat je ‘slechts ten dele van joodse afkomst was’. Dankzij zo’n stempel werd je niet uitgezonden naar Oost-Europa. De procedure om een dergelijk stempel in het persoonsbewijs te krijgen, was een zeer langdurig proces.
Een en ander betekende dat ik vanaf 3 mei 1942 heb rondgelopen met de Davidster (verplicht voor alle Joden ouder dan zes jaar), tot aan het moment dat ik het Calmeyer-stempel heb gekregen. Ik kreeg het stempel pas eind 1944 (of begin 1945).
Bij de Burgerlijke Stand
Door de gele Davidster viel ik natuurlijk op. Ik werd dan ook regelmatig aangehouden en gecontroleerd. Gelukkig had ik goede papieren. Ik had een bewijs van de Burgerlijke Stand dat ik een aanvraag had lopen voor het Calmeyer-stempel. Telkens weer werden die papieren tegen het licht gehouden. Uiteindelijk kwam dan het bericht dat ik mij moest melden bij de Burgerlijke Stand. Ik zou het stempel krijgen. Bij de Burgerlijke Stand aangekomen kwam de ambtenaar met een grote schaar: “Zo, nu zullen we hem er maar eens afknippen”. Dat vond ik een mooi gebaar.
En dan te bedenken dat ik een dergelijke aanvraag helemaal niet wilde indienen. Maar mijn moeder vond dat ik het wel moest doen. Zij hoopte dat ik zo mijn leven kon redden. Die papieren ben ik na de oorlog allemaal kwijtgeraakt nadat er bij mij was ingebroken in het hok (de schuur): alles was weg.
(Hans Calmeyer was een Duitse jurist die tijdens de bezetting werkzaam was binnen het bezettingsbestuur. De verplichte aanmelding van iedereen van ‘van joodsche bloede’ werd door hem gecoördineerd. Hij besliste in twijfelgevallen. Calmeyer willigde verzoeken in, ook als deze op valse documenten waren gebaseerd, maar heeft ook een flink aantal verzoeken afgewezen. Aanvulling F.Slicht, bron – JHM.)