Een onbekende vader
Ik heb tijdens de oorlog niet hoeven onder te duiken. Ik was overal en nergens, maar vooral in mijn eigen woning in de Retiefstraat. Ik was een Joods meisje, met een Joodse moeder en met Joodse adoptieouders. Wie mijn vader was, weet ik niet. Die onbekende vader heeft in zekere zin mijn leven gered. Er is toen namelijk een niet-joodse man geweest die gezegd heeft dat hij mijn vader was. Daarom hoefde ik niet ‘op transport’.
Hulp
Ik had gelukkig een heel goede advocaat die ‘mijn zaak’ heeft behandeld. Hoe dat precies geregeld is, hoe die procedures precies waren, weet ik niet. Eén en ander is geregeld met hulp van de illegaliteit, hoewel ik daar pas na de oorlog achter ben gekomen. Een kennisje uit de President Brandstraat heeft mij geholpen. Dat kennisje, zij woonde naast Katharina Suesan, vertelde mij dat ik mogelijk gevrijwaard zou kunnen zijn van ‘uitzending’ (= deportatie) als ik kon aantonen dat ik een niet-joodse vader zou hebben. Hoe zij wist dat ik was geadopteerd, weet ik niet. Zij vertelde mij dat ik een niet-joodse man moest zien te vinden die wilde erkennen dat hij mijn biologische vader was. Zij kende die procedure omdat een andere vriendin van haar daarmee te maken had. Zodoende kende zij ook de advocaat die mij later zou helpen.
Een held
De man die zich uiteindelijk voor ‘mijn vader’ heeft uitgegeven is: Jan Dondorp. Hij woonde in de Pretoriusstraat 78 een hoog, hij woonde in bij een tante van mij.
Mijn advocaat heeft uiteindelijk alles geregeld. Dankzij hem hoefde ik ook niet voor een commissie te verschijnen in Den Haag. Anderen hebben dat geluk niet gehad.
Uiteindelijk kreeg ik de stempel in mijn persoonsbewijs, de stempel dat ik gevrijwaard was van deportatie (zie ook: Het Calmeyer-stempel).