Ik kreeg, voor ik zakgeld kreeg, wel eens een halve gulden voor een klusje. Ik mocht er dan zelf iets voor kopen. Ik heb ooit eens een muts bij de Hema gekocht. Ik wilde hem graag hebben, mijn moeder had toen gezegd dat ik maar mijn eigen geld moest gebruiken. Die muts, achteraf een vreselijk ding als je er over na dacht, kostte toen wel 1,10 gulden.
Ook uit andere zaken bleek de opvoeding. Als ik bijvoorbeeld ’s avonds naar een vriendinnetje wilde, vroeg mijn moeder: “Hoe laat ben je thuis”? “Om tien uur”, was mijn antwoord. Ik vond dat toen redelijk laat. Toen ik wegging, was iedereen er nog. Ik kwam dan verontwaardigd thuis, iedereen mocht blijven en ik moest weg. Maar dan zei mijn moeder: “Je had ook kunnen zeggen dat je om twaalf uur thuis zou zijn, maar dan was je de deur niet uitgekomen. Ik maak met jou een afspraak, daar hou ik je gewoon aan”.
Nog later ging ik ook wel met de fiets op stap. ’s Avonds moest die wel gestald worden, aan de overkant, op de hoek, van de straat was een fietsenstalling. Maar ik kwam ook wel eens thuis als die al gesloten was. Dan zette ik mijn fiets tegen de lantaarnpaal op slot. Heel zachtjes ging ik dan naar boven en naar bed. Lag ik net in bed kwam mijn vader: ”Kom jij eens even uit je bed en haal die fiets naar boven. Het spijt mij zeer, maar ik kan jou geen nieuwe fiets geven als hij wordt gestolen”. Hoe verontwaardigd ik ook was, ik moest en zou die fiets naar boven halen. In het vervolg zorgde ik er wel voor dat ik op tijd thuis was voor sluitingstijd, elf uur geloof ik, van de stalling.