Mijn moeder heette Schoontje. Hoewel vernoemd naar een heel lieve tante vond ze Schoontje een vreselijke naam. Ik weet nog goed een keer dat toen ik thuis was en de deuren openstonden. We hoorden toen buiten roepen: “Schoontje, Schoontje”. Mijn moeder zei: “Even kijken welke schlemiel daar Schoontje heet, wat ontzettend dat iemand zijn kind Schoontje noemt”.
Waar die naam vandaan komt weet ik niet. Haar vader was voor een tweede keer getrouwd, met een weduwe die al kinderen van zichzelf had. Dat werd plotseling een wel heel grote familie. Zij gingen wonen in een woning met souterrain. Later vertelde mijn moeder wel eens over al die bedjes in huis. Zij vond het bijzonder en leuk. Mijn moeder was het oudste kind dat nog thuis woonde, zij was ongeveer 17 jaar. De vrouw met wie mijn grootvader hertrouwde, heb ik gekend als mijn grootmoeder.
Mijn moeder heeft gedurende een bepaalde periode gewerkt in het bedrijf van een halfbroer (Isaac Posener). Die had in de Barndesteeg een lingeriebedrijfje. Daar was ook een atelier aan verbonden. Of zij nu de kantoorwerkzaamheden deed of iets anders weet ik niet meer. Zij liet zich door de andere meisjes die daar werkten Sofie noemen. Schoontje wilde ze liever niet genoemd worden.
Maar op een gegeven moment werd mijn moeder ernstig ziek, zij bleek tyfus te hebben. Zij werd zelfs opgenomen in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis. Na een poosje mocht ze wel weer naar huis, maar werken mocht ze nog niet, bezoek ontvangen wel. Zo kwam er een aantal meisjes van het werk, van het atelier, haar opzoeken. Zij kwamen bij mijn grootmoeder aan de deur en vroegen naar Sofie. Mijn grootmoeder had geen idee wie zij bedoelden met Sofie. Plotseling ging er bij haar een lichtje branden: “Oh, jullie bedoelen natuurlijk Schoontje”.