Bij ons in de Transvaalstraat woonde ook een mijnheer Spier. Hij haalde voor de SDAP de contributie op. Hij was een gezellige en zware, grote man. Als hij aanbelde bij de leden riep hij: “SDAP”. Dan wist je, dat was mijnheer Spier. Hij had twee dochters en een zoon. Tilly was van onze leeftijd. Zij mocht praktisch nooit met ons op straat spelen. Als wij bij haar aanbelden of Tilly kwam buitenspelen was het antwoord van haar moeder: “Tilly moet kopjes wassen”. Toch bleven we het proberen. We maakten dan wel al met een vinger een wipneus en zeiden alvast tegen elkaar: “Til moet kopjes wassen”. En zo was het ook.
Maar het was ook mijnheer Spier die met ons naar de winkel ging om schoolspullen te kopen. Meestal aan het eind van de schoolvakantie. Dan ging hij naar de winkel van de gebroeders De Winter in de Linneausstraat. Die verkochten schoolspullen als puntenslijpers, potloden en schriften. Mijnheer Spier kwam dan langs om te vragen of we nog schoolspullen nodig hadden. Dan mochten we met hem mee naar de winkel, we waren nog te klein om alleen te gaan. Je moest ook nog eens oversteken, in ieder geval mochten we niet alleen de buurt uit. Zo kwam het dat hij wel eens met een stuk of vier meiden aan de arm of ernaast op stap ging. Wij huppelden dan braaf met hem mee.
Zo gebeurde het dat we de Pretoriusstraat uitliepen en we linksom de Linnaeusstraat in wilden. Werden we tegengehouden door twee jonge NSB’ers die met het krantje ‘Volk en Vaderland’ stonden. “Koop Volk en Vaderland”, riepen ze. Het antwoord van mijnheer Spier heb ik altijd onthouden: “Och jongens wat jammer nou, ik heb net tien rollen closetpapier gekocht”. Hij liep door en wij huppelden er vrolijk achteraan.