Een arts zei me: ik geef gewoon wat medicijnen en als die helpen, weet ik meteen wat de patiënt mankeert. Maar deze keer stelde hij een diagnose: staar. En hij bleek fout.
In het Onze Lieve Vrouwegasthuis vertelde ik over de zwarte vlinder, die ik in m’n linkeroog zag — precies op de scherpstelling. Eigenlijk was die heel mooi en apart, maar m’n blik werd er een stuk slechter van.
De oogarts wilde die vlinder graag zien. Maar dat kon natuurlijk niet van binnenuit. Dat moest van buitenaf, met foto’s. Daarom moest er een soort wortelsap in m’n aderen. Er waren twee specialistes met mij bezig. Mooie jonge vrouwen. Ik keek m’n ogen uit. Ogen? Nou ja, eentje in ieder geval. De ene trachtte een naald in m’n ader te krijgen en dat lukte vier, vijf, zes keer niet. Neem een kindernaald, zei de ander. Maar ook dat ging niet.
En zo zat ik met die andere specialiste even later op de verkoeverafdeling te wachten op een narcotiseur die zou het wel lukken. Dat duurde zeker een uur, heel gezellig met die mooie specialiste, maar ook met mensen die sliepen en bijkwamen. De narcotiseur kwam en ja hoor, meteen raak. De foto's konden genomen. Elke foto was een ontploffing van licht in m'n hele hoofd. Later zag ik de foto's op de computer. Kijk, zei de oogarts, da's die vlinder van u. Er viel niets aan te doen.
Nu kan ik nog met één oog redelijk kijken. Ik mis dus diepte. Maar ik voel me gekroond: als eenoog ben ik koning in het land der blinden. En er is voordeel, ik hoef nu nog maar de helft van een boek te lezen. Dat is bij de meeste schrijvers genoeg. Bovendien ik kan die mooie zwarte vlinder zien. U niet.