Toen ik die dag thuiskwam van m’n werk, zat er in onze woonkamer in de tienertijd van m’n tweelingdochters een ruime voorraad vrienden en vriendinnen. Daarbij op de bank ook Marcel Peeper, buurjongen van de overkant en zoon van ‘oom’ Sjaak, die nog bij Ajax had gespeeld in het begin van het Nederlandse beroepsvoetbal (‘half jaren vijftig was dat en we kregen niet zoveel, een tientje, een geeltje’). Marcel, jong voetbaltalent, speelde eerst in de B1 van AFC, en daarna bij de tienerjeugd van Ajax. Ik begon hem te volgen op Voorland, achter stadion De Meer. Hij viel in het veld niet op door te roepen om de bal, hij viel op door z’n spel als linksbuiten. Trouwens, als je ‘m alleen maar op het gras zag staan, dan dacht je al: kijk, die heeft het.
Marcel, hoorde ik, kreeg tenslotte een contract aangeboden, maar z’n vader vond het te weinig. Hoofdtrainer Cruyff zou toen nog met het bestuur hebben gesproken. Later zei een Ajax-jeugdtrainer dat men bij Ajax altijd de juiste jongeren behield, behalve één keer en dat was Marcel. Het werd Haarlem, en daarna kwam hij bij FC Twente. Marcel kocht daar in ‘Tukkertanië’ een huis en ging samenwonen. Kort daarna verongelukte z’n vriendin. En dat was nog niet genoeg, vond het lot. Enkele maanden later zag ik op TV (28.3.90) de smerige, onbestrafte aanslag in Kiew van een tegenstander op debuterend international Marcel: een dubbele beenbreuk.
Hij speelde 18 minuten in Oranje. En al die minuten hoorde je van commentator Hans Kraaij Sr. eigenlijk maar twee namen: Witschge, Peeper, Witschge, Peeper. Marcel speelde nooit meer in het Nederlands elftal. Na Twente ‘deed’ hij nog Sparta, Lokeren en FC Groningen. Na de beenbreuk bereikte hij niet meer zijn oude niveau en in 1999 stopte hij.