Het pand op de Derde Oosterparkstraat 91-1 heeft als alle andere huizen eromheen een plat dak. Je kan erop door een luik te openen boven een ladderachtige houten trap, en dan sta je op het grind. Om je heen zijn tientallen roestige televisie-antennes, want de kabel is nog ver weg. Een groot deel van het jaar 1974 breng ik hier door met mijn boezemvriend Joop van de Pol uit Ede. We studeren medicijnen en knokken om ons doctoraal 1-examen te halen. Dus hebben we op schragen met oude deuren een ābureauā ingericht op het dak en staan er stoelen. We drinken thee en proberen de studiestof te veraangenamen door alles op rijm te zetten.
Veel pret beleven we aan het boek āMedische Microbiologieā door professor Mouton en anderen. Later zal ik zijn secretaris worden in een commissie van de Gezondheidsraad, āZiekenhuisinfectiesā, maar dat weet ik dan natuurlijk nog niet. We dichten: āIn 1348 kwam de pest, maar verder ging het ons wel bestā. āVan de tyfus en de kolere, valt voor een student heel veel te leren.ā āDankzij de druipers en de syph, hebben wij penicilline lief.ā āāHeel uw raderwerk ligt stil, als uw dikke darm dat wil!ā
Op dat dak staat de schoorsteen waar mijn houtkacheltje op aangesloten is; ik jut hout in de buurt. Als het brandt ga ik vaak met genoegen naar de rookpluimen kijken. Door de overheersende zuidwesten-winden drijft de rook meestal naar het operatiecomplex van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Daar geeft men kapitalen uit voor filters voor schone lucht. Een voorbeeld hoe armoede vaak schadelijker is dan rijkdom. Op het dak is een soort āpenthouseā, bewoond door de Antilliaan meneer Naarden. Hij brandt dag en nacht wierook. Als hij verdwenen is (gestorven?) ruikt het op het dak nog een jaar lang ernaar.