Op de waranda stond de vuilnisbak, een grijze zinken bak met een deksel en een hengsel. Elke bak was bovenop genummerd. Tweemaal per week werden de bakken ’s morgens vroeg aan de stoeprand gezet. Voordat de vuilniswagen kwam verschenen de ‘morgensterren’. Dit waren voddenmannen die in de vuilnisbakken keken of er iets van hun gading bij was zoals kleding of iets dergelijks. Soms lag er ook los afval naast de vuilnisbakken.
De vuilniswagen was een grote grijze wagen. Achter de bestuurderscabine zat een ruimte die met deuren afgesloten kon worden, waarin ze het grofvuil en de nog bruikbare spullen in gooiden, onder meer kleding en schoenen. De bakken werden achterop gezet en leeg gekiept in de vuilniswagen. Van tijd tot tijd ging het hele achterste gedeelte van de wagen omhoog om meer ruimte te maken voor het afval. Het was altijd een imposant gezicht om die grote bak omhoog te zien gaan.
Na de vuilniswagen kwam er ook wel eens een mannetje met een bakfiets waarop een waterreservoir zat en een stel borstels. Je kon hem inhuren om je vuilnisbak schoon te maken.
Als de vuilnisman bijvoorbeeld rond de feestdagen op een ongewone dag kwam verscheen de ratelman. Een vuilnisman met een hele grote houten ratel aan een lange houten steel. Hij stond dan onderaan de stoep de ratel te draaien zodat je gauw de vuilnisbak naar beneden kon brengen. Die ratel maakte een enorme herrie en was overal te horen.