Ik kende hoofdzakelijk de winkels waar ik voor mijn moeder naar toe ging, zoals bakker Stevense en kruidenier Krabbe, beiden op de hoek Baweanstraat en Karimatastraat.
Kruidenier Krabbe had geen etalage, de winkelruiten waren mat geschilderd met daarop het logo van de Spar en daar kreeg je spaarzegels. De winkel was wit betegeld en had twee haaks opgestelde toonbanken. Wanneer je aan de beurt was, werd je geholpen door mevrouw of mijnheer Krabbe. Er was ook wel een winkelmeisje herinner ik me. Supermarkten of zelfbedieningszaken had je toen nog niet, je wachtte braaf op je beurt. Ik herinner me een grote ijzeren kist van Paul C. Kaiser, dat was geloof ik een koekjesfabrikant. Ook stonden er glazen stolpflessen met snoep. Ik kwam er niet graag, ik vond het een rotkerel en had een hekel aan die man. Tja, waarom eigenlijk? Het was een enorme chagrijn met een witte jas aan, dat vond ik ook zo raar, een soort kruidenier-chirurg. Mijn moeder kocht er vanwege de Sparzegels.
De winkeliers kenden al hun klanten bij naam. Mensen waren toen nogal winkeltrouw, misschien omdat de winkelier aardig was. Ze hadden ook wel een sociale functie: zoals bakkerij Stevense. In die tijd had men nog geen telefoon en als je werd opgebeld door familie, dan hadden die het nummer van de bakker. Ik heb het nog steeds in mijn hoofd, 53755. Daar werd je dan gebeld en in noodgevallen belde men daar zelf ook, wat natuurlijk ook een vorm van klantenbinding was. Wanneer er telefoon was, belde een van de winkelmeisjes aan, dan lag de hoorn in de winkel op een plankje aan de muur. Gesprekken werden opgevangen, daar werd niet zo bij stilgestaan, men wist toch al veel van elkaar. Er was veel meer sociale controle dan tegenwoordig.
Verteller : Rob Spel