In mijn herinnering waren de zomers vroeger lang en heet. Wij verveelden ons en hingen maar wat rond. Het was te warm om te hinkelen of te tollen en bovendien was het geen hinkel of toltijd en ook geen knikker of springtijd. Zomers werden er niet zoveel spelletjes gespeeld, hoogstens 's avonds na het eten, als het wat was afgekoeld. Dan kwam de ijsman langs, maar je kreeg lang niet altijd een ijsje, daar was geen geld voor.
Eens per week dromden we samen op het hoekje bij de melkzaak van Van der Vecht, in de volksmond “Vechie” geheten. Ik had daar een streepje voor omdat ik er als moederloze oorlogsbaby in huis was genomen. Op dinsdagmiddag was de winkel gesloten en dan kwam de ijsbezorger moeizaam aangefietst. Hij was een grote zware, niet al te vriendelijke kerel. Op zijn bakfiets lagen staven ijs van minstens een meter lang, het was een zware vracht. Op de plaats van bestemming aangekomen haalde hij het dekkleed waarmee de ijsstaven bedekt waren eraf en begon ze met een priem in blokken te hakken. Wij bleven op gepaste afstand, hij duldde geen kinderen in zijn buurt. De ijsblokken torste hij op zijn schouder, waarover een jutezak was geslagen, de nu vreemd stille winkel binnen, waar ze in een grote ijskast de zuivel koel hielden.
Dan zagen wij onze kans schoon. Wij tilden de zakken op en pikten de losgehakte brokjes en schilfers waar we verzaligd op zogen. Zodra de man weer naar buiten kwam stoven wij uiteen, om weer toe te slaan wanneer hij voor de tweede maal een lading naar binnen bracht. Nooit smaakte ijs verkoelender dan toen! Maar wat wij als kinderen over het hoofd zagen was dat hij pruimde en daarbij de bruine overblijfselen om zich heen spoog, ook over de ijsstaven...