De ouders van Anneke waren niet kerkelijk, maar letten er daarentegen wel goed op dat er niet gekocht werd bij een winkelier die in de oorlog 'fout' was geweest. Verder werd de keus voor een winkel vaak bepaald door de aanbiedingen die er waren, want er moest met weinig geld rond gekomen worden. Al met al moest Anneke vaak een flink eind lopen, en zelfs de Linnaeusstraat oversteken om daar bij de Friese slager boodschappen te doen. (Vermoedelijk was de achterliggende reden daarvan dat haar moeder Friezin was.) Het maakte Anneke's animo om te winkelen niet groter. Ze hoefde gelukkig nooit op de pof te kopen en kreeg altijd geld mee. Veel andere klanten deden dat wel, zelfs de gas- en lichtmunten werden soms op krediet gekocht en daar stoorde men de winkelier ook na sluitingstijd nog voor.
Het was eveneens gebruikelijk dat er in dringende gevallen voor de klant gebeld kon worden bij sommige winkeliers, die vaak tot de weinige mensen behoorde met een eigen telefoon. Op de Kramatweg was een sigarenwinkelier die een hokje in de winkel had afgetimmerd waarin een telefoon stond. Tegen betaling kon je daar zelf bellen.
Toen Anneke op kamers ging wonen, kwam ze in een heel andere buurt te winkelen, de Beethovenstraat in Amsterdam-Zuid. Ze kwam er al gauw achter dat die winkels te duur voor haar waren en week uit naar de Albert Cuypmarkt. Maar er was haar - afgezien van de prijs - nog een verschil opgevallen met de buurtwinkelier uit Oost, in haar ogen gedroeg de winkelier in Zuid zich veel onderdaniger, "kruiperig" zelfs. Ze herinnert zich nog levendig de waardige houding van de kruidenier uit de Niasstraat, een Joodse man die het van de negotie op Zondag moest hebben. Hij zei rustig tegen een klant "aan jou verkoop ik niet" en de achtergrond kon je dan wel raden.