Dijk-Huis

Auteur: Jan Dijk

Hoe Jan Dijk - via mijnheer Dijkhuis- aan een huis komt.

Max Planckstraat 1-31. foto Beeldbank Amsterdam fotograaf J.A.Overbeek

Max Planckstraat 1-31. foto Beeldbank Amsterdam fotograaf J.A.Overbeek

Wanneer je van je achternaam Dijk heet en je weet dat Dijkhuis een ‘huisjesmelker’ is, en je hebt een huis nodig, dan schrijf je hem aan. We weet werkt het.

Na de oorlog was Dijkhuis als projectontwikkelaar en later groot huiseigenaar betrokken bij de lage flatgebouwen achter het Christian Huygensplein. Begeerd zijn ze altijd geweest: je bent namelijk snel in de stad èn buiten. En de indeling is prima. Ons leken ze wel wat. We woonden toen, pas getrouwd, vlak boven het rangeerterrein aan het eind van de Archimedeslaan.

Aan dat rangeerlawaai raakte je gewend. En in het weekend was het helemaal doodstil. Aan de Middenweg had ik als kind vlakbij tramhalte Hogeweg gewoond, waar om zes uur ’s zondagsochtends tram 9 met gierende remmen stopte. Je raakte eraan gewend.

We woonden aan de Archimedeslaan best goed. In de keuken van de oudere hoofdbewoners was een opklapbare douche. De vrouw was kraamverzorgster geweest. Het leek me wel wat met een kind op komst.

Mijn echtgenote wilde een woning met meer licht en meer zon. In haar land was ze veel triestheid gewend. Ze had alle reden om naar ons land te komen. Een straat als de Max Planck leek me ideaal; daar schijnt altijd de zon.

Oom van moederszijde kwam geregeld bij ons langs als gezin. Een keer reed hij met me door de Finsenstraat. Hij zei: “Die tandartswoningen daar op de hoeken, die heeft mijnheer Dijkhuis speciaal met het oog op mij ontworpen”. Hij was na de oorlog alsnog tandarts geworden en werkte enige tijd in Amsterdam. Dat had ook te maken met de tuberculose die ineens in ons gezin heerste. Eén broer kon thuis blijven wonen en naar school gaan. Oom en tante kwamen in ons huis wonen, zo vond hij dat werk.

Hij had van die tandartswoning geen gebruik gemaakt, maar oefende zijn vak uiteindelijk uit in Hoogeveen. Bovenstaande was alles wat ik van Dijkhuis wist.

Maar goed dacht ik, kijk eens naar onze namen. Laat ik om de lieve vrede een brief naar die Dijkhuis sturen; voorlopig rekende ik nergens op. Half jaar wachten leek me waarschijnlijk. Dus me echt inspannen voor een woning – ho maar.

Maar tot mijn niet geringe verbazing kreeg ik per kerende post antwoord. Er was een woning op korte termijn beschikbaar. Maar voordien waren we nog wel even gekeurd door iemand namens de huiseigenaar. Voldeden we aan hun profiel? Ja dus; hoewel, hadden ze niet beter moeten kijken?

We konden na een Pools vakantiereisje al vrij snel aan de slag.

Maar hoe konden we zomaar ineens die woning krijgen? Mijn oeroude tante hielp me vele jaren later uit de droom:

Mijn grootvader was net als mijn vader gereformeerd predikant. In Midwolda (Oldambt). Rond WOI. Na 8 jaar vertrok hij. Hij arriveerde er met 4 kinderen, hij vertrok met 4 nieuwe kinderen, waaronder mijn moeder als oudste. Het waren andere tijden.

Nu werd hij dominee in Ter Apel waar hij lang bleef. Er kwamen nog kinderen bij.

Mijn moeder leerde mijn vader kennen; hij ‘stond’ in de naburige gemeente en was op een tragische manier jong weduwnaar geworden. In 1943 ging opa met emeritaat. In die oorlogsjaren was het moeilijk om een woning te krijgen.

Met de burgemeester van Midwolda waren ze contact blijven houden. Maar die was weduwnaar geworden en klaar met werken. Dat grote burgemeestershuis moest hij uit. Dat was niet meer vol te houden voor een man alleen.

Mijn grootvader kwam met een riant aanbod. “Wanneer wij hier in uw huis mogen wonen, want dit is wat wij zoeken, kunt U tot uw dood bij ons een kamer blijven bewonen en verder waar mogelijk met het gezin meedoen”. Het was het beste aanbod dat hij ooit kreeg. Hij zei meteen ja. De naam van de burgemeester was Dijkhuis.

Toen ik er later logeerde heette een kamer merkwaardigerwijs de burgemeesterskamer. Ik had nooit begrepen waarom.

Zoon Dijkhuis was die projectontwikkelaar en een schatrijke renpaardeneigenaar. Hij wilde namens zijn vader altijd nog iets terugdoen naar de familie. Hij had van alles geprobeerd. Mijn oom wilde niet; mijn moeder, die kleiner wilde gaan wonen, wilde per se een woning met een lift, en die had hij niet in de aanbieding; ze ging hoog in Diemen wonen.

Eindelijk kwam die brief van mij. Ik had hem gevraagd om een woning helemaal boven of met een tuintje (al was dat tuinieren vast niks geworden). Hij zocht de mooiste bovenwoning voor me uit. Hij moet toekomstige bewoners zwaar hebben teleurgesteld. Ik kijk mooi over de achterburen heen over de sportvelden uit.

Korte tijd later mocht ik de forse piano van thuis met een beetje zware aanslag overnemen; ik had er nog les op gehad. Verhuizers kwamen eerst kijken. Hij kon er op 2 cm na niet in, rekenden ze uit. Beneden was wel mogelijk geweest. Ach, dacht ik, hoelang blijf ik hier nog wonen?  Komt wel.

Ik woon er, na 50 jaar nog steeds. Nu alleen. Vorig jaar kreeg ik bloemen van de huiseigenaar. En met het pianospel is het niks geworden. Wat er niet uitkomt heeft er ook niet in gezeten; met die gedachte troost ik mij. En zou ik er ooit op hebben gespeeld in dat gehorige huis? Mijn neef (oomzegger) kreeg de piano. Waar zou-ie zijn?

Het is een fijne woning met altijd fijne buren. En traplopen houdt je gezond.

 

 

 

 

Alle rechten voorbehouden

67 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe