Je kon ze kopen in speelgoedwinkels, maar mijn opa Ameling, die op Werkspoor werkte, kon ze ook zelf maken. Tollen van hout. Hij deed dat tussen de bedrijven door. Zo maakte hij ook een complete bestek-set met onder meer een schuimspaan en pollepels. Van losse fietsonderdelen die hij bij het vuilnis vond, maakte hij een nieuwe fiets. Nou ja, nieuw was ie natuurlijk niet. Maar met houtenblokjes op de trappers leerde ik wel zo met losse handen fietsen. Mijn opa had echt twee rechterhanden.
Terug naar de houten tol. Ik had twee verschillende. Een als een soort paddenstoel en de andere een taps toelopende ui (zie de foto’s). Je moest er een bepaalde handigheid voor hebben. Van onderop moest je het touwtje oprollen en dan met je vinger door een lusje met een losse pols de tol op straat gooien. Op asfalt ging dat het beste, maar dat mocht niet. Dat was te gevaarlijk. Dus moest je op de stoep. Soms, als de tol goed draaide wipte die dan van de ene naar de andere tegel. Maar meestal stopte die dan met draaien. Het kon ook frustrerend zijn dat als je het touwtje strak wilde oprollen, het touwtje ineens verschoof en je weer opnieuw moest beginnen.
Voor die andere tol had je een stok met een touwtje nodig. De tol duwde je in de grond, meestal daar waar wat ruimte tussen de tegels of stenen zat. Dan draaide je het touwtje eromheen en gaf een zwiep, waardoor de tol al draaiend een eindje verder z’n weg vond. In beide gevallen ging het erom dat de tol zo lang mogelijk bleef draaien. Waar zie je kinderen nog tollen?