Remine vertelt met plezier over haar jeugd in de Dapperbuurt. Ze groeide op in de Reinwardtstraat: "Het was een echte arbeidersbuurt. Aan orde en netheid werd veel waarde gehecht. Het was hard werken om de woningen schoon te houden. De muren waren ‘betengeld’. Tengels zijn houten latjes op de muur, waarop een soort van kippengaas was bevestigd, gestuukt met een laag kalk. Het behang was daar tegenaan geplakt. De muren bewogen daardoor ook en voor muizen was het heel interessant om er een route door te zoeken. De woningen waren hierdoor enorm stoffig.
Een keer in de week kregen wij schone kleren aan, later werd dat twee keer. Je werd heel streng opgevoed als het om knoeien ging. Het wassen van de kleding was namelijk een dagtaak. Ik kan mij nog herinneren dat wij een ‘Biko langzaamwasser’ kregen. Dat is een ouderwetse wasketel. Er bovenop stond een wringer. Het spoelen deed je zelf. Mijn vader had in het kolenhok, dat in de woning zat, een douche gebouwd. De ‘wasmachine’ stond in de ‘badkamer’."
Toen Remine zestien jaar oud was verhuisde het gezin naar Buitenveldert. Ze kregen een nieuwbouwwoning, met een echte badkamer. "Mijn moeder was blij dat ze ‘die oude troep’ achterliet, maar ik vond het er verschrikkelijk. Wij vonden Buitenveldert een ongelofelijke ‘neus-in-de-lucht’-buurt. Er werd daar geen Amsterdams gesproken en mensen deden zich veel belangrijker voor dan ze waren." Met negentien jaar kreeg Remine een eigen woning in haar oude buurt. "Ik vond het heerlijk om weer terug te zijn."