Onze moeder, woonachtig op de Radioweg 13, een bovenhuis met een klein portiekje vóór de voordeur, was gewoon om bij een niet-verwachte bezoeker eerst naar de erker te lopen en met haar beringde vinger tegen het raam te tikken. De bezoeker verliet dan het portiek, keek omhoog en toonde zodoende zijn identiteit. Was die niet bekend dan deed ze meestal niet open. Dit gebeurde ook een keer op een dag omstreeks een uur ‘s middags. Een klein Chinees mannetje kwam op het tikken tevoorschijn en hief zijn gezicht met kennelijke spleetoogjes naar moeder op. Deze, denkende dat het een pinda-chinees was, die zijn pindakoekjes kwam slijten, schudde resoluut haar hoofd en beduidde de man weg te wezen. In de crisisjaren na 1929 was een groot aantal Chinese bemanningsleden van de grote vaart zomaar ontslagen en op straat gezet. Men ving hen op en liet hen met een trommel vol pindakoekjes de straat opgaan om wat te verdienen.
Even na het gebeurde kwam vader uit school thuis om te lunchen. Zijn vrouw vertelde niets van de pindaman. Toen vader aan het eind van de middag weer thuiskwam uit school, vertelde hij dat hij drie Chinese leerlingen had ingeschreven. Hun vader, een arts, die zich in de Watergraafsmeer had gevestigd, was bij hem aan de deur geweest, zei hij, maar was weggestuurd! “Hoe zit dat, vrouw?" Toen kwam moeders vergissing uit. Vader heeft daarna zijn excuses aan de dokter gemaakt.
Pinda-lekka
Zij beduidde de man weg te wezen.
5982 keer bekeken