Welke jeugdigen woonden er nog meer in de straat? De bovenburen Van den Brand hadden een werkster Sophie, een opgeschoten zoon Ruud en dochter Thea. Sophie klopte matjes op straat en riskeerde zodoende een bekeuring. Ruud studeerde voor dokter; en dochter Thea had verkering met Arend Rodermond uit Nijensleek, die de zeldzame bezitter van een auto was. Daarin mochten Clary en ik op een zomeravond in 1948 mee naar de kroningsfeesten in de stad. Thea schrok plotseling : "Stoppen Arend! We rijden op een steiger! Omdraaien!"...
De benedenburen waren Huizinga op nummer 16 en Claus op 20. Tom en Jan Claus waren grote jongens. Zij hadden een schommel in hun tuin onder een afdak bij hun schuur. Hun bovenburen was de familie Wirtz, met hun zoon Herman alias ‘Guppie’ en dochter Carolien, die ‘s avonds bij het afwassen met haar zus het liedje “Bella bella bella Marie” lalden. Clary en ik hoorden bij onze slaapkamermuur hoe de vaat over het aanrecht werd gesmeten en de stamper tegen de muur kwakte, wat ons elke avond lol bezorgde. Daarnaast woonde Van Daalen, met de opgeschoten zoons Jan en Piet. Onze bovenbuurvrouw Van den Brand klopte eens haar traploper uit boven onze serre, en toen trok mamma boos de loper aan het onderstuk omlaag...
Tegenover ons woonden Kees Meijer, Agatha Rintjema en Ko’tje Verheyen. Ko’tje Verheyen met z’n afgetrapte gympen durfde met Herman Wirtz en Ronald Heeswijk in de James Wattstraat zich door het prikkeldraad te laten zakken op het 1½ meter lagere volkstuincomplex ‘Klein Dantzig’ om daar fikkie te steken en aardappels te piepen. Carolien Wirtz waarschuwde haar broer: “Guppie, als de ‘kip’ komt ben je de kurk”. De ‘kip’ was politie, dezelfde boeman als voor matjeskloppende Sophie omdat dit niet mocht vóór de klokslag van 10 uur. Want gepatrouilleerd werd er, door politie op de fiets of agenten in een zwarte jeep. Dat voorkwam echter niet, dat er 's zomers in onze straat inbrekers opereerden, en tijdens onze vakantie in Epe (logerend bij oom Jan en tante Emma Gras) ook uit ons huis 's nachts het radiotoestel en papa's kostuums werden gestolen. Met buurman Claus ging papa naar het Waterlooplein en zag daar zijn colbert verfomfaaid terug. In het politiebureau Jonas Daniël Meijerplein hoorden ze, dat de verdachten Taunar en Swinckels heetten. Swinkels was schoonzoon van oude buurman Wirtz...
Maar er waren meer boemannen. Naar de Ringdijk toe woonden de broers Lookman. Zij voetbalden op het trottoir bij de Rehobothkerk en op de doodlopende middenstraat, tot de koster naar buiten kwam rennen. Dan kozen ze het hazenpad. Als het hun niet lukte om hun bal in hun vlucht mee te nemen, nam de koster hem in beslag en waren ze hem kwijt. De straat liep hier dood bij het houten hek van de Stadskwekerij.
Tegenover de Rehobothkerk stond de Willem van Outshoornschool. Dat was een openbare lagere school. Tijdens verkiezingen was hierin een stemlokaal, waar o.a. mijn vader en de vader van Hans en Marijke Eijgenhuizen uit de Wakkerstraat toeziend ambtenaren waren. Ik mocht dan een lunchpakketje brengen. Achter het hek liep een paadje over een strook braakliggend gras omlaag naar de Stadskwekerij. Aan de kopse kant van de Willem van Outshoornschool was in het gras een open betonnen put waarin roestige biscuitblikken lagen: grote balkvormige blikken met een cirkelronde opening aan een van de vierkante uiteinden. Die blikken biscuits waren in 1945 door de bevrijdingstroepen aangevoerd. Opgeschoten jongens bonden zulke lege blikken met touw aan elkaar tot een vlot waarop ze konden drijven in de Ringvaart. Maar 's winters was de Ringvaart dichtgevroren. Dan gooiden opgeschoten jongens zoals Ko'tje Verheyen, Ronald Heeswijk en Henk van den Heuvel nabij het kippebruggetje carbied op het ijs. Er ontstond een wak, en daarboven een wolkje gas dat ze aanstaken. Korte tijd leek het wakwater te branden...