Het was in het begin van de vijftiger jaren. Wij woonden in de Fahrenheitstraat. Mijn vader was metaalbewerker en hij had zelf een klein aquarium gelast en net zo lang geëxperimenteerd totdat de ramen er lekvrij in bleven zitten. De bak werd ingericht met zand, wat stenen en planten.
Toen kwamen koud watervisjes. Goudvisjes en guppies. Het guppy- vrouwtje een beetje log en kleurloos. Het mannetje klein, maar mooi gekleurd. Het leek of hij een lichtje in zijn staart had. Na enige tijd kregen wij van een kennis black mollies. Zwarte visjes, die geen koud water verdroegen. Een aquariumverwarming lag boven ons financiële vermogen. Maar mijn handige vader zou mijn vader niet zijn als hij daar geen oplossing voor had gevonden. Een oud elektrisch theelichtje, waarschijnlijk van het Waterlooplein, werd onder de bak gezet. Als dat af en toe een poosje brandde werd de temperatuur van het water op peil gehouden. De enige gebruiksvoorwaarde was de thermometer in de bak in de gaten houden.
Op een middag had mijn moeder bezoek. De visite was onderhoudend en toen ze wegging kwam de damp van het wateroppervlak. De black mollies dreven op hun zij boven in het aquarium, de guppies gaven geen krimp.Mijn moeder nerveus. Hoe moest ze dat straks vertellen?
Bij zijn thuiskomst kust mijn vader mijn moeder uitbundig en zegt: ‘Dag liefste’. ‘Nou’, antwoordt liefste, ‘dat zal je zo niet meer tegen me zeggen….’ ‘Hoezo niet?’ ‘Ik heb het theelichtje vergeten en de blackmollies zijn gekookt’. ‘Oh, is dat alles’, zei mijn vader, ‘dat is heel jammer voor die beestjes, maar dan hebben we vanavond vis bij het eten.’
© Corrie Groen