Tot na de Tweede Wereldoorlog was in de meeste huishoudens maandag wasdag.Dit zou ingegeven zijn door de zaterdagse wasbeurt in de tobbe, waarna je schoon goed aan kreeg. Veel meer dan de kleren die je aan had en die in was zaten had je niet. Mijn oma vertelde ooit dat ze tijdens de crisisjaren ook op zaterdagmiddag waste. De kleren die de kinderen door de weeks naar school droegen moesten ’s maandags weer schoon zijn. Het was voor veel huisvrouwen dus zaak op maandag te wassen, want het goed lag daarna nog niet meteen schoon in de kast.
Na het was ritueel van weken, koken, wassen, spoelen, bleken, blauwen en eventueel stijven, kampte de huisvrouw met het drogen. Bij nat weer moest binnen gedroogd worden. Als de kachel brandde ging het nog. Met een houten wasrek rond de kachel. Ook in de keuken hingen waslijnen. Het condenswater droop van de ramen.
Moeilijker was het als het buiten nat was en de kachel niet brandde. Dan duurde het tijden voordat alles droog was. Daarna wachtte het strijken. Gesteven goed eerst een paar uur van tevoren invochten en stijf oprollen, zodat het stuk textiel egaal licht bevochtigd was. Na het strijken restte het verstellen van het kapotte goed en het stoppen van de sokken. Textiel was schaars en werd veelal tot op de draad versleten.
Voor al die achter de wastobbe ploeterde vrouwen heb ik diep respect. Wat moesten onze voormoeders hard en zwaar werken. Bij mijn moeder was dinsdag de vaste wasdag. Ze was niet kerkelijk gebonden maar vond dat ze op zondag een min of meer rustige dag mocht hebben. Wel zette ze op zondagavond de was met soda in de week. Maandagavond werd hij daar uit gehaald en gekookt. Daarna werd de wasketel afgedekt met oude jassen en een afgedankte deken, zodat het sop heet bleef tot de volgende ochtend en de was gedurende de nacht lekker kon trekken. De ketel stond op een grote gaspit (spin) in een metalen bak op de grond, zodat het sop niet over de keukenvloer kon lopen als de was per ongeluk een keer overkookte. Mijn moeder was vaak niet in orde, een gevolg van de spanningen en ontberingen in de oorlog. Maar iedere week deed ze de was. Als slotstuk moest ze dan de zware, zeer vuile ketelpakken van mijn vader op de plank met een harde borstel en extra gele zeep boenen. Mijn vader werkte in de metaal en na een week was zijn werkkleding niet om vast te pakken zo smerig. Ergens in de vijftiger jaren huurde mijn moeder voor twee gulden vijftig op dinsdagmorgen een wasmachine die thuis bezorgd werd door een meneer uit Duivendrecht. Twee vijftig was veel geld. Daarom kwam mijn oma met de was van vier grote mensen naar ons huis. Moeder en dochter wasten samen en deelden kosten.
Niet lang daarna kocht mijn vader een wasmachine. In april 1964 kwam de Premie van de Maandclub van Albert Heijn, na het enorme succes van de koelkast en de centrifuge met een automatische wasmachine. Natuurlijk duurde het nog een aantal jaren voordat iedereen een automaat in huis had, maar de trend was gezet. Bij veel huisvrouwen, ook bij mijn moeder, duurde het nog even voordat de week en de kook helemaal afgeschaft werden en genoegen werd genomen met het voorwasprogramma van de automaat. Ze vonden dat de was lang niet zo schoon en zo mooi wit werd als met de oude methode. Of konden ze nog geen afscheid nemen van het misschien wel eeuwen oude wasritueel?
Uiteindelijk heeft het gemak het van de traditie gewonnen en was maandag niet langer de vaste wasdag.
Â
Â
© Corrie Groen.
Â
Â