Ik was al jaren getrouwd toen ik mijn eerste nieuwe fiets kreeg. Op een dag zei mijn man dat ik naar Ome Arie moest gaan, de fietsenhandelaar en stallingbaas aan de overkant. Hij zou voor mij een nieuwe fiets op mijn maat maken.
Ome Arie van der Linde was een oud Olympisch wielrenner en fietsen maken was zijn vak geworden. Hij verkocht fietsen, die hij zelf assembleerde onder de naam ‘Hinde’.Het werd een mooie, zwarte, zware fiets met drie versnellingen, trommelremmen en gouden biesjes. Pure luxe. Ik gebruikte hem dagelijks om boodschappen te doen, of een kind achterop mee te nemen.
Een paar maanden later ging ik met twee kinderen naar Albert Heijn aan het Christiaan Huygensplein. Lopend. Een kind op de bagagedrager de andere op het zadel. Als we boodschappen hadden gedaan zouden ze terug lopen. Dan konden de tassen aan het stuur.
Toen wij uit de winkel kwamen was mijn fiets nergens te bekennen. Ik had hem toch op deze plek gezet? Op slot.
Eerst twijfel je aan jezelf en dan dringt het tot je door dat hij echt verdwenen is. Daar stond ik met twee kinderen en drie tassen boodschappen. In arren moede ben ik naar mijn zusje gelopen, die gelukkig dichtbij woonde. Daar heb ik mijn tassen gestald, die later met de auto thuis gebracht zijn.
De volgende dag belde mijn vader aan. "Kom gauw kijken, ik heb je fiets gevonden”. Ik ging naar beneden en hij haalde de fiets van de auto.
“Maar Pap, dit is mijn fiets niet”.
“Is je fiets niet? Ik dacht dat het de jouwe was en heb hem meteen meegenomen”.
Probleem. De blije vader die mijn fiets vond werd op slag een fietsendief.
’s Avonds in het donker heeft hij de fiets tegen de voorgevel van het politiebureau aan de Linnaeusstraat gezet in de hoop dat de eigenares haar vermiste fiets aan zou komen geven en hem dan zou vinden.
Of dat gebeurd is zijn we natuurlijk nooit te weten gekomen.